Met tegenzin worden we
geconfronteerd met wéér sneeuw. Het is de laatste keer dat ik er woorden aan
vuil maak. Kou en winterse neerslag zijn een onnodig oponthoud naar het
voorjaar. Ik dacht dat we met zijn allen hadden afgesproken dat het voor deze
winter genoeg was geweest: psychologie van de koude grond natuurlijk. Vanwege
de overweldigende witte massa zijn de ritjes naar het hondenbos tot nader
bericht opgeschort.
Skip en ik hobbelen langs de gewoonlijk getemde blauwe
rivier. Door de bleke deken is zij getransformeerd in een grauwe woeste veeg
die naargeestig klotsend wit land probeert te veroveren. Skip snuift op de
hellende oever naar sporen. Aangelijnd, want in de monding van de Maas waar
luchtbellen onder de zwarte ijsvloer gevangen, zie ik wakken. Hij taalt
niet naar het kille lint. Hij heeft op de helling verse oranje konijnenurine
ontdekt. Inderdaad zien we ginder de gewezen eigenaresse voor haar hol. Het is
een ijskonijn, want ze beseft dat de hond aan de riem vastzit. Pontificaal
stelt ze zich voor de ingang op. Skip realiseert zich dat er geen schijn van
kans is op een nadere kennismaking en maakt rechtsomkeert. De loodgrijze lucht
kondigt nog meer vlokjes aan. We spoedden ons naar huis. De gemiste kilometers
halen we vast en zeker een keertje in het bos in.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen