Skip sleurt me aan de in keperverband beklinkerde laan waar onze auto startklaar staat voorbij. Hij wil niet naar het bos, hij wil naar het water. De zon die me zo vroeg in de morgen al laat zweten is een warm pleitbezorger die Skip steunt. Ik ga overstag. Langs de rivier priegelen meerkoetjes … of zijn het nou waterhoentjes* in rockende planten. Onderdompelende eenden met hun omhoogstekende konten doen wis en waarachtig aan ochtendballet. Gierzwaluwen brengen een aubade aan de teer lichtblauwe lucht.
Skip wil actie.
Hij staat erop dat ik keien gooi in plaats van een waterapporte. Dat vereist
een andere aanpak. Bij een apporte stapt hij het water in, bij een steen plonst
hij erin. Daarbij is een schuimrubberen drijfbal die hem eventueel raakt van
een ongevaarlijker kaliber dan een zwaar projectiel dat in het water een inslag
moet veroorzaken. Skip moet daarom naast me op het strand wachten tot het moment
waarop ik gooi. Als ik de kei keil, mag hij het water in plonsen. Hij
watertrappelt in de deining, vangt de druppels en topt het geheel af met een
pirouette. Het ritueel wordt zolang herhaald tot hij afhaakt.
*Wie is wie? De meerkoet
heeft een witte snavel met een wit vlak erboven. Hij heef lobben aan de tenen
dien dienst doen als flippers. Het waterhoen heeft een rode snavel met gele
punt en moet het stellen zonder zwemvliespoten.
uit de bundel Bezige Bu (2015)