Op een T-ijzer waar
voorheen een kanoglijbaan op steunde, heeft iemand uitgezochte kiezels
neergelegd. Niet zomaar op een rij, maar zorgvuldig geordend. Er is werk van
gemaakt. Er springt er eentje uit: een glanzende met retrofiguren in schakeringen
grijs. Een bewaarexemplaar. Toch aarzel ik om ‘m bij zijn keileuke familie weg
te halen. Ik verwoest een kunstwerk en onderbreek een reeks. Is het bovendien
niet zielig voor de rest om achter te blijven in de wetenschap dat je het niet
waard bent om meegenomen te worden? Een overdreven beschouwing? Niet als je
bent opgegroeid met sprookjesverhalen van een houten Pinocchio die van vlees en
bloed werd, met dansende theeserviezen, blikken speelgoed dat ’s nachts tot
leven komt en een kletskouserig albino konijn dat je naar Wonderland brengt. Er
bestaat een term voor: animisme, aan alles een ziel toekennend.
Skip heeft andere
zorgen. Hoe komt hij bij het geroken beest dat onder de opgestapelde
rotsformatie huist. Meer als het aangespoelde wrakhout en stro aan de kant
doen, kan ik niet. Skip vliegt over en weer, steekt zijn snuit tussen de keien,
scherpt zijn nagels, en probeert uit alle macht met gestrekte voorpoten de
loodzware blokken omver te duwen. Ze wijken geen duimbreed. Skip jammert uit
onvermogen. Een voorbijganger informeert wat er met Skip loos is. ‘Ik dacht hij
een muis had geroken’, zei ik, ‘maar aan zijn volhardendheid te zien, moet het
een interessanter dier zijn.’ De man wordt nieuwsgierig. Samen rollen we de kei
om. In een reflex grijp ik met mijn rechterhand Skips tuig en trek Skip die er
met de neus bovenop zat de lucht in, mijn linkerhand zwaait af naar links.
Ternauwernood worden mijn vingers gered van vlijmscherpe tandjes. De
achteruitgedeinsde man: ‘Sodeju, een marter. Wat doet die hier langs het water?’
uit de bundel Bezige Bu (2015)