Bill Withers zong het op de radio: It’s gonna be a lovely dag. Buiten oogt het lenteachtig zoals je je het voorjaar voorstelt. Een mild zuidelijk briesje jaagt de bloesem uit de Japanse kers. Op de achtergrond tingelt het carillon in de kerktoren. In de uiterwaarden meldt een schuwe koekoek dat hij terug is van weggeweest. Aan de overkant van de rivier rusten runderen onder de schaduw van een oude appelboom. Kauwen pikken gebroederlijk in de vacht van een specifiek rund. Bedaard laat ze de ongenode gasten op haar rug hun gang gaan. Twee kalfjes scheiden zich van de groep af en hobbelen over de grove keien langs het water. Skip, zittend op zijn achterste, volgt hen gebiologeerd.
Een
vrachtschip passeert. Het hondenlijf buigt in het voorbijgaan mee zodat hij de
kleine zwarte koetjes, van wie hij stellig beweert dat het bouviers zijn, zo
min mogelijk uit het oog verliest. Tevergeefs probeer ik Skip ervan te
overtuigen dat het toch echt pasgeboren koeien zijn. Aan boord van het schip staan
twee grote waakhonden op de boeg. Ze verbreken de stilte met hun diep geblaf. Skip merkt hen niet op. Het blaffen linkt hij onmiddellijk aan de twee kalfjes.
Zie je nou wel, zegt zijn aan mij gerichte verwijtende blik. Skip loopt het
water in. Is hij van plan naar de overkant te zwemmen om het zogenaamde bewijsmateriaal
op te halen? Het moet niet gekker worden.