Het is een
bewolkte zomerdag; buitengewoon geschikt om wat in de tuin te rommelen. Skip kijkt eerst toe vanuit ‘het enge bos’ - zijn zelf gegraven ‘geheime’ stekkie - maar knijpt al gauw een oogje dicht. Na de noeste arbeid, ben ik een beetje daas. Ik rust
even uit in de serre die langs ons pijpenlahuis is gebouwd. Wanneer ik zonder
Skip de deur uitga, heb ik afmeldplicht. Omdat ik thuis blijf, rapporteer ik
dat niet bij de slapende Skip - want
slapende honden moet je niet … juist ja.
Na een poosje pendelt Skip de lange hal op en neer, gaat weer terug naar af, kamt de tuin uit, dribbelt weer de gang in, neemt de trap naar boven, doorzoekt de slaapkamer, dendert weer naar benee, wacht in de gang waar ik hem kan zien en hij mij. Dus niet. Hij zucht diep en kijkt, ik wil niet zeggen ontredderd, maar op zijn minst vertoont zijn gelaat een geringe verontrusting: Waar is iedereen? Heb ik zitten slapen of zo? Skip heeft dus helemaal niet meegekregen dat ik verhuisd ben! Hilarisch. Onze onverschrokken en onafhankelijke hond is me kwijt en naar me op zoek. Dat we dat nog mogen beleven.
Hij doet een soort van reconstructie: gaat weer terug
naar af, zoekt op de begane grond op de plekken waar ik het vaakst ben: mijn
bureau, het kantoor, de keuken! Voor de derde keer belandt hij op het kruispunt
in de hal. Net als ik hem uit het ongewisse wil verlossen, ziet hij me ineens
zitten. En oh, wat kan een hond toch uitbundig blij zijn als hij zijn baasje
heeft gemist.
uit de bundel Bezige Bu (2015)