We patrouilleren langs de omheining. Skip vindt het daar reuze spannend, omdat zich in de bramenstruiken aan weerskanten konijnen schuilhouden. Dat weten stropers. Vandaar dat ze er illegaal strikken plaatsen. Strikken die wij nu proberen op te sporen, tenslotte kan de boswachter niet constant controleren. Skip en de baasjes zijn ijverig op zoek; ieder heeft zijn eigen bezigheden. Dan: een nachtmerriescenario. Skip achtervolgt een konijntje en zweeft bij de enige openstaande houten poort over het wildrooster, de spijlen merkt hij geeneens op. Hij bevindt zich nu in de gevarenzone langs de drukbereden weg.
Wij gillen: ‘Skippy, kom terug!’ Als het konijn nu maar
niet oversteekt, en aan deze kant van het asfalt blijft, schiet het simultaan
door onze hoofden. Met kloppend hart zien we Skip hobbelend over het
wildrooster terugkomen. Hij komt niet naar ons, maar gaat braaf voor het direct
ernaast gelegen voetgangerspoortje zitten. Skip, zich van geen kwaad of gevaar
bewust, verkeerde in de veronderstelling dat hij in de fout was gegaan door het
wildrooster te gebruiken maar dat hij wel door het toegangspoortje mocht,
indien hij dat netjes had gevraagd. We lachten bevrijdend. Van de op enkele
meters afstand liggende dodelijke weg, was hij niet op de hoogte, het dichte
struikgewas ontnam hem dat zicht. Skip werd tot zijn teleurstelling aangelijnd.
Wij schraapten ieder onze pijnlijke keel van het schreeuwen. Die nietige
bijkomstigheid hadden we graag voor een heelhuidse hond over.
uit de bundel Bezige Bu (2015)