Het nazomert. We maken
een van de laatste avondwandelingen over de paarse heide voordat de duisternis
het weer maanden overneemt. De zon haalt nog een keer alles uit de kast. Een
T-shirt volstaat. Toch zijn er boodschappers die verkondigen dat de herfst
popelt om in te vallen. Voorheen raspende sprinkhanen gaan overbruggen als
ei, spreeuwenballetten, groenjuwelen in veranderende tonaliteit, bessen en
rozenbottels leveren energie voor de vos, met eikels slepende eekhoorns.
Skip werkt ook aan het
opbouwen van een vetreserve. Hij stofzuigt elke konijnenkeutel op. Voor de
grap: ‘Kan het met een beetje beleid, Skip? Wel zo fatsoenlijk als je wat
voor andere liefhebbers overlaat.’ Skip gaat inhalig door en dwaalt met
zijn snuit omlaag, af. In het halfduister roepen we naar hem. Skip ziet ons
niet staan. We bewegen onze armen als een T in de lucht; een hond ziet
bewegende dingen beter dan stilstaande. Skip kijkt zoekend rond, intussen
plakken konijnendroppings tot zich nemend. Je ziet hem denken: Mag het licht
aan? Goed idee, maar te laat. Voor vertrek hadden we inderdaad een zaklamp
moeten inpakken om onszelf te verlichten. W. fluit schril. Hèhè, xieje.
Enigszins opgelucht zet hij het op een drafje. Blij weer bij ons te zijn,
lacht hij zijn voortanden bloot.
uit de bundel Bezige Bu (2015)