Buiten de bebouwde kom
op een hoogvlakte. Het is waterkoud. Tussen het kreupelhout hapt een groezelige
grijsaard op een omgevallen stam in beduimelde boterhammen. Hij roept iets
onverstaanbaars. We groeten terug, dat lijkt ons aannemelijk. Noorse Skip, helemaal
in zijn element met dit snertweer (ik leg nu pas het verband met erwtensoep)
vliegt van hot naar her.
Wij stappen stevig door
om warm te blijven. Na menige op en af draai ik om. Skip die ons slalommend op
de voet volgde, is uit het zicht. Nogal wiedes. Skip is vast aangeschoven voor
een late lunch. De boterhammenman is weg. De schrik slaat me om het hart. Ik
brul: ‘Skippy’ en niet Skip. Skip weet dat Skippy de responsoproep is.
Zand dat bovenop de berg
wordt gesmeten door hardwerkende achterpoten van Skip die tegen een steile
helling graaft. Door de schuinte hoeft zijn kont niet in de lucht. Gevecht
tegen de zwaartekracht. Geregeld glijdt hij naar benee, kukelt om, of laat zich
foppen door opgerakelde kiezels die omlaag rollen. Om je te bescheuren. Taaie
wortels worden aan flarden gereten. De baas daalt af om foto’s te maken. De
jonge aanplant waaraan hij zich vast wilde grijpen, blijkt een losse tak die nu
kapseist. Skip houdt het voor gezien, linke boel hier, en klimt vóór de baas
omhoog.