Het
wintert. Sneeuwvlokjes dwarrelen naar beneden. Skips rug krijgt een wit zadel
en zijn neus een wit toefje. We gaan voorbij aan de etalage die anders de
braakliggende kavel ertegenover weerkaatst. Skip valt het doorgaans geeneens
op. Voor hem lijkt het één onmetelijke doorlopende plak. De straat is wit, net
als de plak. Skip verbleekt als pal voor hem een hond op de verlaten weidse
witte vlakte opdoemt. Hij kijkt mij aan en staart weer in de ruit. ‘Dat ben jij
Skip’, wijs ik. De (nu slechtziende) Skip durft iets dichterbij als ik de
virtuele hond zogenaamd aai. Zijn gevoel vertelt hem dat er iets niet klopt.
Hij kan het niet plaatsen. Aarzelend gekwispel. Hij wil kennismaken met de hond
die er eender uitziet als hij. ‘Toe maar’, geef ik hem een zetje. Sceptisme.
Skip beweegt zijn hoofd linksom en rechtsom om zo het bijbehorende geluid te
vangen. De andere hond speelt stommetje. Skip duwt zijn neus tegen de neus van
zijn dubbelganger. Gemesmeriseerd blikt hij in zijn eigen reflectie. ‘Dat is
Skip. Mooi ben je. Hè?’ vraag ik. Skip geeft zijn spiegelbeeld een likje. Een
bevestiging.
uit de bundel Bezige Bu (2015)