Voor je negentiende heb je al de meest exotische uithoeken op aarde bezocht, heb je geëxperimenteerd met drank, drugs, je eigen en de andere sekse, en injecteerde iemand minimaal één tatoeage in je vel. Als je alles al gedaan hebt, een heel leven in de eerste twee decennia van je bestaan gepropt, dan rest alleen nog de eenvoud: terug naar de basis. In de praktijk betekent dat terug naar de natuur. Gratis en voor niks vermaak. Slapen onder de blote sterrenhemel, schilferen (zo vaak mogelijk kiezels ketsen over het wateroppervlak over een zo lang mogelijke afstand), vissen, en fikkie stoken zijn van alle leeftijden.
Als ik de gladgeschoren jonge knullen in combattenue voor hun kampeertent aanspreek, blijken ze inderdaad allemaal te lijden aan de Eftelingexperience. Ze hebben zo’n overdosis aan leuke ervaringen achter de rug, dat ze in de knoop zitten met wat van de rest van hun tijd te doen. Ik begrijp het, maar vind het wel een luxeprobleem.
Skip maakt van mijn
onoplettendheid gebruik om een achteloos achtergelaten Pools literblik met
bruine-bonen-met-worstetiket, met de grootste zorgvuldigheid uit te likken. Het
blik dat niet met een blikopener geopend is, maar met een gekarteld survivalmes
wordt ingevorderd. Ik breng het naar de tentjongens die keurig een vuilniszak
bij zich hebben. ‘Dat is het verschil van opvoeding’, licht de aardige
zwetsende woordvoerder van het stel ongevraagd toe. ‘Wij ruimen netjes op en
doen zelfs thuis (we wonen in de buurt) onze behoefte. Die ladderzatte Poolse arbeiders van gisteren lieten alles voor vuil achter. Dat conservenblik hebben we over
het hoofd gezien. Een van onze jongens (hij wijst een van de kwiekste aan) kwam
na een nachtelijk toiletbezoek niet terug. Dat watje crashte op de bank en
pitte thuis.’ ‘Gelijk heeft-ie,’ flapt zijn maat met de handen diep in de
broekzakken eruit, ‘het was fokking koud hier.’
uit de dikke pil: Skipkluifjes