De hond en
ik bevinden ons in het nachtelijk park. Het zwakke schijnsel van de lantaarns
wedijvert met de reflectie van de sneeuw. Het is daardoor heel licht. Aan een
heldere sterrenhemel flonkeren Cassiopeia (een wijde W), Grote Beer en Kleine
Beer (beide te herkennen aan de steelpanvorm). Onze voetstappen kraken in de
bevroren sneeuw, ze laten diepe harde afdrukken na. Het oversteken van de
spiegelgladde binnenwegen proberen we waar mogelijk te vermijden. Plotseling
komt een muizentreintje de hoek om gesprint. Skip duikt vol in de struik die de
muisjes als tunnel gebruiken. Een meevaller dat ik daarstraks voor de lange
lijn heb gekozen. Voorzichtig schuifelen we over het trottoir naar huis. Bij de
laatste bocht wacht een kat op de hoek die wij onmogelijk konden zien. Omdat
Skip even was afgeleid door een naderende fietser, had hij de kattengeur niet
bemerkt. We lopen er vol in. De kat schrikt, stijgt met vier uitstaande poten
recht omhoog, en vliegt de weg op. Skip zet op vol vermogen de achtervolging in
waardoor de riem bijkans uit mijn hand wordt gerukt. Ik houd onwankelbaar vast
omdat er verkeer aankomt. Ik kan me nog net aan een lantaarnpaal vastklampen
waardoor Skip een uitglijer maakt. Kort kermend zeilt hij op zijn achterste
over de gladde stoep mijn richting uit. Als we gaan slapen komt Grote Beer niet zoals
gewoonlijk op het voeteneinde liggen, waarschijnlijk is hij wat stijfjes. Later
die nacht als hij het voorval herbeleeft, horen we hem in zijn angstdroom. De ochtend daarop is alles vergeten.
uit de dikke pil: Skipkluifjes