Op het landweggetje langs de teruggetrokken rivier baggeren we door het slijk. De wind bereikt orkanische krachten. De regen striemt tegen mijn gezicht. Storm raast langs mijn oren, een hels kabaal. Wanneer ik me omdraai om te kijken of Skip volgt, is het ineens stil. Een aangename luwte, we hebben de wind mee.
De rivier heeft zich uitgeschud als een natte hond. Op het strandje in de bocht ligt een brede strook stro vermengd met voornamelijk plastic afval en glas. Bergen botervlootjes (massaal weggewaaid tijdens een ontbijtje aan dek?), halfvolle limonadeflessen, ledige wijn- en drankflessen (geconsumeerd tijdens een romantische picknick op de wallenkant?), opgebruikte toiletblokhoudertjes (zou de rivier daar echt schoner van zijn geworden?) en kapotte emmers (onverhoopt overboord gevallen tijdens of na een boenbeurt?), een fietsband waar de hond kort mee worstelt en een intacte vogelverschrikker die hij argwanend links laat liggen.
Voor Skip is die overvloed aan ‘speelgoed’ een eldorado, zoiets als een ballenbak voor kinderen moet zijn. Na de gummiband pakt hij een gestrand bloempotje om het direct hebberig te verruilen voor het onderstel van een Barbiepop. Dan vindt hij een ballon. Raadselachtig hoe die alle heftigheid heeft overleefd. Skip schept zijn neus eronder en de ballon vliegt een eindje het weiland in. Hij amuseert zich kostelijk ondanks het noodweer.
We draaien eerder
om. Het is gekkenwerk om tegen de elementen op te boksen. Op de terugweg worden
we vooruit geblazen. De ballon wordt meegevoerd door de wind. Skip speelt
een spelletje met een solitaire kraai die zich welwillend laat opjagen. Na een
poenerige showvlucht scheert hij, overmoedig geworden, te laag over de grond.
Een miscalculatie. Skip is een fractie van een seconde te laat, maar hapt
nog net in het uiterste puntje van de staart: een prachtige zwarte veer met een
groenige glans laat los. Ik steek hem in zijn halsband.
Trots paradeert hij met zijn trofee rond. Zijn dag kan niet meer stuk: hij
heeft onbetwistbaar de wind mee vandaag.