De kerkklok slaat vier keer. Ik
lig in bed en open mijn opgezwollen oogleden. Klaarlichte nacht. Droom ik? Een
vlammende vliegende schotel suist door het heelal ons slaapkamerraam voorbij.
De hondenneus ligt verstopt tussen de lakens. Hij snort op een
achtergrondkoortje van wakkere vogels. Gaat mijn verbeelding met me aan de haal?
Ik zak kort weg. Was het wel zo vluchtig? De wekker geeft op slag half acht
aan. De lucht achter bemoedigend zonlicht is onaangekondigd Mariablauw. Al het
gevogelte is doodstil en Skip 'slaapt' voorbeeldig in zijn mand.
Buiten is het uitgestorven, alsof Skip en
ik de enige overgebleven warmbloedige schepsels op deze planeet zijn. Onder
verdroogde pollen helmgras ritselen en ratelen tig hagedisjes die we op die
plek nog nooit hebben waargenomen. Iets klopt er niet. Het is mooi weer terwijl
sites unaniem regen voorspelden. Er is misschien sprake van onbestemde
reptielen die net als in sciencefictionfilms vast en zeker kunnen transformeren
tot menselijke klonen. Skip is opvallend op zijn hoede en blijft naast me
alsof ook híj iets niet vertrouwd. Was ik ontvoerd door aliens? Zijn er
buitenaardse wezens geland? Of bestaat alles slechts in mijn fantasie? Feit
blijft dat alles de verdere dag onwezenlijk voelt.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen