De wielewaal doedelt. Het zomert. Eindelijk. Het vrolijke gerinkel
van Skips belletje in de bushbush trekt de aandacht. Een gekaramelliseerde
Labrador tuitelt zijn kop om het geluid secuurder te traceren. Door de dichte
bramenstruiken die ver boven zijn schouderhoogte reiken is Skip onzichtbaar. De eigenaresse roept naar mij: ‘Heeft u een kat gezien?’ Het is
een aannemelijk abuis, een vergissing die vaker wordt gemaakt. Ik versta haar
moeilijk. Als ze nadert, leg ik met een hummende lach uit dat het gerinkel
afkomstig is van mijn hond die daar reviert. ‘Hij gaat zijn eigen weg. Omdat hij geregeld uit mijn blikveld
verdwijnt, is een bel wel zo handig.’ Ze beaamt dit. ‘Al heeft hij daar
laatstelijk een uitweg op gevonden. Schuift hij heel voorzichtig door het veld,
dan blijft het tingelgeluid vrijwel achterwege’, giebel ik nog na.
Een slagvaardige Weimaraner
schiet haar Labrador te hulp. Op zijn achterpoten springt hij over het onkruid.
Zijn dunne oren fladderen als een vlinder. Speels dansend daagt hij Skip uit.
Die volgt stoïcijns een struinpaadje zonder vaart te minderen. Hij laat zich
door niets of niemand afleiden en gaat zijn eigen weg. Na een tijdje geven de
honden het op en spoeden richting hun respectievelijke baasjes. Skip steekt
zijn lachende kop tussen een opening in de begroeiing. We hebben contact.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen