De natuur grossiert in overdonderend groen: voluptueus blad aan de
bomen, varens die hun puntige tong uitrollen, halmen die naar de hemel reikt,
zompig gras op een tetse ondergrond en verkwikkende poelen. Het is een
feestdag. Skips meiden zijn terug van weggeweest. Na twee maanden zijn de
anders onafscheidelijke rebellen weer herenigd. Feilloos pakken ze de draad
weer op. De verderfelijke invloed die ze op elkaar hebben, zorgt
traditiegetrouw voor kermis. De wandeling wordt een klinkende achtbaan waarin
ze eindigen als verraderlijke sjokpaardjes op een draaimolen. Net als M.
constateert dat ze braver dan braaf zijn, verdwijnen ze in het korenveld. Onze
oproep om terug te keren gaat verloren. We zijn gepiepeld. De kermisklanten
rukken op naar het asfalt. We verspreiden ons als de zoekende tentakels van de
octopus. De weg vormt alleen een barrière voor de loyale Byker die als eerste
bij M. rapporteert. Op het geluid van de belletjes vind ik Skip bij een poortje
aan de overkant - logisch, ooit hebben we afgesproken dat als we
elkaar zijn kwijtgeraakt we bij het eerstvolgende poortje verzamelen. Cruzer
meldt zich daarop ‘vrijwillig’ bij haar vriend. Vergenoegde snuitjes bij die
twee: ze hebben het weer geflikt!
uit het boek: De rebellen maken er een bende van (2014)