Wandelen in de periferie van de stad is tweede keus na uitlaten in
het bos. Ruim opgezette buitenwijken met veel groen zijn een afwisselende
uitdaging: om elke hoek wacht een verrassing. Vandaag waren het twee
poeteloerige kleutertjes die vroegen of ze de hond mochten aaien. Dat mocht,
want Skip krulde al gelijk tegen het meisje met de blonde
vlechtjes op; een teken dat hij graag aangehaald wilde worden.
Ze omhelsde hem
innig en Skip ging er eens goed voor zitten. Het broertje zat met prangende
vragen. Was Skip een echte witte wolf? ‘Nee, het is een hond.’ Wist ik dan wel
dat honden van wolven afstammen? ‘Joh! Echt?’ En … ‘Vindt hij het niet
vermoeiend om constant zijn staart omhoog in een krul te dragen?’ Het
wijsneuserige jongetje zei het heel empathisch. Ik vertelde hem dat de staart
aangeboren in de krul zit en altijd op de rug rust. De kleine wijsneus was
gerustgesteld. ‘Maar hoe …?’
Zijn jongere zusje dat vlugger van begrip was, pakte
hem resoluut bij de hand. ‘Kom, we gaan.’ Voordat ze samen om de hoek
verdwenen, wierp het hummeltje Skip nog enkele kushandjes toe: ‘Daag, lieve
hond!’ Skip beantwoordde met hevig kwispelstaarten. Voor hem had het nog uren
mogen duren.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen