Overscherende meeuwen kliauwen boven onze hoofden. Eindelijk is het water geschikt voor de eerste duik. Het
wordt geen voorzichtig met de tenen voelen, maar direct vol overgave erin
plonzen. Aangezien Skip nogal wispelturig in het waterapport is, heb ik een
lang wit koord aan de dure rubberen drijfring geknoopt. Drie keer achter elkaar
haalt hij de ring zonder problemen op. Hij navigeert langs het witte lijntje
naar de ring.
Ik juich te vroeg. De vierde keer
raakt Skip quasi verstrikt. De vijfde keer blijft het touw onder zijn krulstaart
hangen waardoor de ring achter zijn rug verstoken zit. Hij zwemt ontredderd rondjes:
waar is toch dat onding gebleven? Eenmaal aan de wal stapt hij met een voor- en
een achterpoot op het touw en struikelt zogenaamd. Wat is er mis met het gooien
van de overbekende stok in het water, verzucht Skip. Op het baken landt
klapwiekend een meeuw. Op nog meer pottenkijkers zit hij niet te wachten.
Het katoen is intussen doorweekt
en zinkt. Omdat hij zich nu niet meer op de lijn kan oriënteren, vindt hij de
rode ring niet – rood is de moeilijkste kleur voor een hond om te
onderscheiden. Ik trek hard aan het touw waardoor de ring voorbij zijn neus
raast. Hij hapt te laat, zijn kaken klappen hoorbaar op elkaar. Ik lach
besmuikt, een van de meeuwen lacht lawaaierig: kekeke. Skip vindt het niet
leuk meer en stapt uit het water.
Op de oever pakt hij het touw beet
en bijt het doormidden. Schuddend maakt hij er een warrig kluwen van: afgelopen
met die ongein. Ik probeer hem te kalmeren door de ring aan het resterende
koordje hypnotiserend heen en weer te slingeren. Skip reageert met een grijns en
schudt zich zo heftig uit dat hij omvalt. De nu schaterende meeuw schudt zijn
kop over zoveel knulligheid. Morgen proberen we het opnieuw. Op de rol zit
immers nog 290 meter.