Bij een vergankelijke waadplaats
in het winterbed van de rivier chaperonneert een paardenmeisje van ik schat een
jaar of negen, een vroegoud hondje. Het beestje draagt heel schattig de
oudmodische naam Lenie. Het pafferige allegaartje van een mopshond en iets
harigs met korte pootjes blijkt één van de zes uitlaathondjes van het in
rijbroek gestoken kind met bijbehorende blonde pony en paardenstaart. Wanneer
ze Skip in het oog krijgt, laat ze de riem doodleuk uit haar handen glippen.
Voordat ik kan ja-en of nee-en op haar vraag ‘mag ik ‘m aaien’, heeft ze Skip
al in een liefkozende wurggreep. Skip laat het zich welgevallen omdat ze op het
beeldige dochtertje van zijn vroegere eigenaars lijkt. Lenie scharrelt in de
buurt rond. Het meiske wil Skip meteen toevoegen aan haar uitlaathondjes. Wat een
voortvarendheid. Die komt er wel, verwacht ik. Toch zie ik me genoodzaakt om
haar enthousiasme te temperen. Ik vind het veel te fijn om zelf met mijn hond op stap te gaan.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen