Nadagen van de zomer. Voor je
het weet is het herfst. De storm giert om ons huis. De vliegenhor die we allang hadden moeten
weghalen, klappert ritmisch tegen het slaapkamerraam. Het bed is verleidelijk
knus. Een half uurtje later waaien we uit op de verlaten open vlakte die we hei
noemen. Ritselende bladeren warrelen met respectabele snelheid over de grond op
de vlucht voor de wind. De borstelige hondenstaart is een speelbal van de
storm. Een bedenkelijke lucht boven ons. In de verte zien we de regen als een
stortdouche naar beneden komen. Een halve regenboog. Wij boksen in de bleke zon
tegen het natuurgeweld op en krijgen het er warm van. Skip heft zijn
poot op. ‘Nooit tegen de wind in plassen’, roepen we in koor. De woorden gaan
verloren in het wild geraas.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen