Er heerst onmiddellijk consternatie. De ganzennekken
torenen als periscopen boven het maaiveld uit in optimale waakzaamheid. De
negen stellen zich paraat in de ganzenmars op. De klapwiekende aanvoerder
voorop, als hekkensluiter een treuzelend dom gansje dat beduidend kleiner en
anders van tekening dan de rest is. De ganzen blijken elkaar helemaal niet
aardig te vinden. Sterker nog de twee Nijlgansen, die te boek staan als
agressief, worden als indringers van hun territorium beschouwd. Elke keer als
de twee weifelend enkele stapjes in de richting van de rivaliserende bende
doen, kleppert de voorste gans wild met de vleugels. Om de zaak te sussen
draait het duo zich half om en doet een stapje terug. Zo waggelen de
concurrenten een poosje heen en weer. Ik herken er hondenlogica in. Twee
stapjes vooruit, een stapje terug, ondertussen quasi een hapje nemend van het
schaarse gras. Het heeft veel weg van een onderhandeling.
Het einde van het liedje is dat het uitdagende
duo de aftocht blaast. Tot onze verbazing zie ik dat het stiekem achterop
geraakte domme gansje ook opstijgt en met ze meevliegt. Skip en ik kijken
elkaar veelzeggend aan. Hadden we de situatie verkeerd ingeschat en was de gans
gegijzeld en nu bevrijd door familieleden? Waren we getuige van een ontvoering,
of had het gansje er domweg genoeg van om altijd de laagste in de pikorde te
zijn?
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen