In het open veld kijkt een stel
kersverse hondenouders met achterdochtige ogen onze richting uit. Weifelend besluiten ze hun waggelend pupje Zoef,
een Jack Russell/boerenfox compote, aan te lijnen. Ze zien
ons, zien de riem in mijn hand, maar zien geen hond. Dat kan kloppen, want Skip loopt meestal ongeveer 50 meter parallel aan ons. Ik loop
hun kant op en gebaar dat ze de pup onbezorgd los kunnen laten. ‘We zijn zo
bang dat er wat gebeurt. Ze is nog zo klein. Voor je het weet doet ze een
slechte ervaring op en is ze voor het leven getekend.’ Ik kan ze geruststellen.
Skip zal hoogstwaarschijnlijk niet eens kennis komen maken. Hij is altijd druk
met zijn eigen hondse zaken, bovendien gedraagt hij zich heel bedaard. Het
spreekt voor zich dat Skip nu wél belangstelling toont. Waarschijnlijk omdat
het hondje een schattig poolhondensnoetje heeft. En je bijna-familie moet je
toch even gedag zeggen. De pup hipt onderzoekend om hem heen. Zoef … en weg
is-tie. Skip houdt het voor gezien.
uit de bundel: Kluif (2013) door Cela den Biesen