We bevinden ons in een langgerekt weiland waar Galloway-runderen
grazen: de gallowei. Omdat er drie petemoeien en een stier zijn weggehaald,
bestaat de kudde nu uit vier kalfjes, hun moeders plus paps. Als een kudde
wiegende olifanten trekken ze door het smalle gebied, naarstig op zoek naar
schaars voedsel. Skip peurt in de grond, waardoor ik het openluchtspektakel
aandachtig kan volgen. Een van de moeders maakt zich los uit de groep en loopt
evenwijdig langs de draad mee. Haar kalfje verkeert in dubio: in de groep
blijven of naar mams. Het dartele ding draaft bokkensprongen makend heen en
weer. Een koddig gezicht.
Aan de overkant van de rivier hobbelt de jeep van het Limburgs
Landschap de gepachte landerijen binnen. Het zwarte vee komt massaal en onder
luid gejoel aangerend. Ze herkennen zeker het ronkende geluid of het exterieur
van de wagen. Ook hier maken de wierige meelopertjes dwaze hoekige
luchtsprongetjes, om spontaan vrolijk van te worden. Uiteraard heb je er hier net
zo goed sukkeltjes bij. Als al het rundvee in de kraal staat - waar ze onderzocht,
bijgevoederd, of ontwormd of worden? - komt nog een moeder met
kind op een sukkeldrafje aan. De voorstelling is voorbij als de beheerder de
kraal inloopt. Moedig, of zijn de Galloways minder gevaarlijk als de
waarschuwingsbordjes bij de toegangen ons toevertrouwen?
Skip wil onderhand met graven stoppen, maar mag niet opgeven van
zichzelf. Aan zijn mimiek zie ik dat hij door mij gered wil worden. ‘Kom we
gaan’, zeg ik beslist in plaats van te vragen ‘Gaat-ie mee?’ Opgelucht huppelt hij
achter me aan. Net als een …
uit de bundel Bezige Bu (2015)