We laten
een smerig drollenveldje links liggen. Het is een mijnenveld waar je goed uit
je doppen moet kijken waar je loopt, omdat het gemeentekarretje er weer aan
voorbij gereden is. We laten de stedelijke beschaving voor wat het is en
betreden de rustieke natuur. Op een holle weg aan weerszijden afgeschermd door
Helianthus tuberosus (aardpeer), spelen we Skips favoriete spelletje go-hunt. Ik probeer zoals gewoonlijk
binnen de baan te kegelen. Het lukt zowaar. Gewoonlijk stuiteren de koekjes als
op hol geslagen bowlingballen op goed geluk het groen of de goot in. Skip zoekt
daarom lukraak in de berm. Hij zal er niets vinden: het koekje wacht midden op
het pad. Ik wijs het aan. Skip gaat er vol bovenop staan. Zijn neus blijft de
grond afspeuren. Waar is het dan? Had hij het verkeerd begrepen en was er geen
koekje gegooid? - ik gooi
ook met kluitjes, polletjes of witte kiezeltjes maar laat dan de woorden go-hunt achterwege. Doorgaans weet hij
het verschil. Skip wankelt voorwaarts. Ik krijg de aanvechting om er wat van te
zeggen, maar houd me in als ik hem zie schuddebuiken. Hij blijft staan omdat
hij het koekje gevonden heeft dat ik tussen zijn voetzooltjes (ik noem ze deppers) te voorschijn mag
toveren.
uit de bundel Bezige Bu (2015)