7.00 uur.
Een mediterrane hemel. Nog nadromend neem ik de schaduwzijde langs de kreek.
Skip loopt vrijwillig in de vlammende zon waar je huid spontaan om factor 50
schreeuwt. Het gras zweet bij voorbaat al. Stakerige ruisende populieren
bootsen een kabbelende zee na. Het stroompje klotst wild als het de betonnen
onderdoorgang passeert. Twee wakkere reigers staan gespannen tegenover elkaar:
zijn het concurrenten of collega’s? Zwirrelende zwaluwen in het luchtruim, zingende
merels in acacia’s, een onbekende vreemde vogel die krijst als een aap.
Pafferige poezen tijgeren over de koortsige craquelé klei door een
jungle van duvelstokken, bloemenschermen, en bloeiend perkgoed dat
buurtbewoners uit eigen tuin hebben verplaatst naar dit idyllisch plaatje. Skip
trekt telkens zijn poten omhoog. Grasstoppels -
overgebleven na het maaien - doen
hardvochtig pijn tussen zijn zolen. Hij heeft het er schijnbaar voor over; zo
gebrand is hij op mollen en muizen. De temperatuur gaat al over de top.
Klassiek klinkt uit een witgepleisterd kasteeltje. We slaan af naar de
beschaving. Zouden de koortsige kinderkopjes langs de bomenrij Skip ook te heet
onder de voeten zijn?
uit de bundel Bezige Bu (2015)