Het slaapkamerraam staat
wagenwijd open. Bekende ruis van een broeierige nacht. Metalen wielen die over
wissels schuren op het rangeerterrein. Klingelen van de overwegbomen. Hotsende
lege wagons over spoorbielzen. De echo van snierende remmen die weerkaatst
tegen de huizenrij. Een fluitsignaal. Iemand die een scene met zichzelf schopt.
Een late stadsduif die een slaapplaats zoekt. Welterusten.
Boink. Plof. Zucht. Puf.
Some like it hot. Skip heeft er
moeite mee en wij mogen meeleven. Hij verschuift van zijn kussen naar het
parket. Even is hij stil. Dan vangt het puffen weer aan. Hij verhuist naar een
comfortabeler koeler katoenen dekbed dat van het bed is afgegleden. Boink.
Plof. Zucht. Puf. Het kost hem en mij nachtrust. Ik val wel in slaap, maar
wordt alsmaar door het geboink, geplof en gehijg gewekt. Daar komt nog een
klapwiekende mot bij die de uitgang niet kan vinden. Ik breng de dekenpikker
naar de koude gang beneden. Hij is sneller boven dan ik. Hij lebbert wat in
zijn waterbak. Hetzelfde refrein van 'Boink. Plof. Zucht. Puf'.
Zonsopkomst. De wekker
loopt af. Morpheus moet me in zijn armen hebben genomen. Echt uitgeslapen ben
ik niet. Skip die aan het voeteneind rust, ziet er fris als een hoentje uit.
Hij brengt de zonnegroet - een rekoefening uit de yoga - en is klaar voor een nieuwe dag.
uit de bundel Bezige Bu (2015)