Dingdong.
Door het canale glas onderscheid ik vaag het silhouet van een persoon met een
doos onder zijn arm. Skip die eerder bij de voordeur is dan ik, wurmt zijn
kopje bij het openmaken tussen mij en de muur. Zijn poten blijven vóór de
drempel steken. De pakketbezorger -
gedrongen postuur in opengeritst jack - deinst
achteruit. ‘Wow, kan die hond achter slot en grendel, ik ben bang voor honden’,
paniekt de pakketbezorger in prima Nederlands met zwaar buitenlands accent.
‘Zolang u niet binnenkomt, én op gepaste afstand van mij blijft, hebt u niets
te vrezen’, rechtvaardig ik Skips positie.
Tegelijkertijd pers ik Skip die razend nieuwsgierig is wat er in de doos zit, de gang in. Ik teken voor ontvangst. ‘Ik heb het een en ander meegemaakt, daarom’, verdedigt de pakketbezorger zich onnodig. Wil hij hiermee aangeven dat ik zou concluderen dat de lichtgetinte bezorger vanwege zijn geloof niet met honden in aanraking mag komen? Ik bedank hem met een glimlach voor de levering. Het pakje is voor de buren. Sneu voor de verwachtingsvolle Skip. Generaliseren: we maken ons er onbewust allemaal weleens schuldig aan.
uit de bundel Bezige Bu (2015)